Raf Walschaert van Kommil Foo kreeg de raad een andere job te zoeken
"Het is moedig om niet cynisch te zijn" (Raf Walschaerts)
Al meer dan twintig jaar laveert Kommil Foo tussen triest en hilarisch. Tijd voor een ‘best of’, moeten Raf en Mich Walschaerts hebben gedacht. Samen met het tango-ensemble Orquesta Tanguedia blazen ze toppers uit het verleden nieuw leven in.
"Het is moedig om niet cynisch te zijn" (Raf Walschaerts)
Kommil Foo de Luxe, zo werd de retrospectieve voorstelling gedoopt. Met enige fierheid kijkt Raf Walschaerts terug op de afgelopen twintig jaar. "We kunnen het ons permitteren om op een extreem belachelijke en hilarische scène een bloedserieus nummer te laten volgen. Het heeft bijna twintig jaar geduurd voor we dat konden, en ja, ik ben er best trots op."
Is jullie werk na al die jaren dan gemakkelijker geworden?
Je kan soms als jonge hond zonder enige ervaring zoveel energie hebben en uitstralen, maar dat kan je geen twintig jaar lang bewaren. Ik geniet nu wel meer van het spelen dan vroeger. Ik ben zekerder van mezelf, zit beter in mijn vel. Als je op een podium staat, moet je ertegen kunnen dat iedereen een mening over je heeft. Ik kan daar nu veel beter tegen. Het is niet moeilijk om kritiek te verdragen, wel om moordende kritiek te verdragen. We begonnen destijds met iets wat niemand anders deed. Dan zijn er mensen die je geweldig vinden en anderen die zeggen: ‘Man, wat een shit is dat’. Ze hebben ons destijds zelfs aangeraden om ermee te stoppen en een andere job te zoeken. Dat soort toestanden hebben we nu wel achter ons gelaten.
Relativering is bij jullie het codewoord. Jullie plaatsen serieuze en droevige gebeurtenissen in een perspectief dat ze draaglijk en ontroerend maakt. Cynisch wordt het nooit.
Ik vind cynisme zelden mooi op de scène. Er zijn uitzonderingen, maar meestal wordt cynisme gebruikt als gemakkelijkheidsoplossing. Ik wil niet cynisch in het leven staan, dus ook niet op het podium. Als je ziet wat er de laatste maanden naar boven komt in verband met kindermisbruik in de kerk, dan móet je daar soms wel even cynisch mee kunnen omgaan. Bij zo’n nieuws hoort wrange humor, omdat je er anders zot van kan worden. Er kan dus wel een goede aanleiding zijn voor cynisme, maar het is veel moediger om niet cynisch te zijn en gewoon uit te komen voor wat je echt voelt.
In jullie voorstellingen komen zowel universele thema’s als wereldproblemen aan bod. Vinden jullie engagement belangrijk?
Een voorstelling haal je altijd uit je eigen gevoelswereld. Politiek en actualiteit hebben me altijd geboeid, maar dat is niet altijd in ons werk terechtgekomen. Onze core business blijft het hart, en wat liefde met het hart doet, maar de laatste jaren is daar meer politiek engagement bijgekomen. Ook dan willen we niet cynisch zijn, soms zijn we gewoon hard. Je bent als mens met die dingen bezig. Iedereen wordt wel eens geraakt door de actualiteit.
Ik vind het wel verschrikkelijk om met de wijsvinger te zwaaien. Eigenlijk komt dat erop neer dat je tegen het publiek zegt wat zij zouden moeten denken. Dat wil niet zeggen dat ik elke vorm van moraal wil weren. Veel komieken doen een beroep op cynisme om toch zeker maar geen standpunt te moeten innemen. Van mij mag iedereen gerust weten wat ik denk, maar ik zal dat zelf niet expliciet gaan uitleggen. Het publiek moet de puzzel zelf in elkaar steken. Je mag morele thema’s niet uit de weg gaan, maar als je ze gaat uitleggen ben je bezig met het geëngageerde theater van de jaren ’70. Wellicht had dat toen zijn nut, maar ondertussen zijn we daar toch wel voorbij.
Hoe is jullie samenwerking als broers ooit begonnen?
Mijn broer is een zeer goede zanger. Vanaf mijn veertiende speelde ik in verschillende bandjes. Hij was toen nog te jong – een jaar of tien – maar toen hij ouder werd begon hij steeds vaker mee te zingen. Wij twee voelden echt een drive om ervoor te gaan, terwijl de meeste anderen zich stilaan meer begonnen toe te leggen op hun studies. Natuurlijk zijn we als mens heel verschillend, maar we hebben in de loop der jaren elkaars sterke punten wel wat overgenomen. Vroeger was ik meer de begeleidende muzikant, ik stelde me wat rustiger op. Zonder het te beseffen sta ik tegenwoordig soms ook heel maffe dingen te doen op het podium, terwijl Mich ondertussen piano of gitaar speelt.
Jullie brengen nu een ‘best of’ van de afgelopen twintig jaar. Trouwe fans zullen veel herkennen. Hoe vermijden jullie dat voorspelbaarheid de pret bederft?
We hebben helemaal geen schrik om voorspelbaar te zijn. Optreden is een levende kunst, je doet het voor een publiek. Het is niet zoiets als een schilderij dat jaren aan de muur van een museum hangt. Niet al ons materiaal doorstaat de tand des tijds, maar sommige dingen wel. De dingen die universeel blijven, waar je trots op blijft en die hun betekenis behouden, die wil je eigenlijk blijven brengen. We waren het meteen eens over 95 procent van het materiaal dat we opnieuw wilden spelen. Over de overige 5 procent hebben we een maand of twee gediscussieerd (lacht). We doen dit ook niet zomaar, we steken dat oude materiaal in een heel andere jas. We gaan de confrontatie aan, in dit geval met het Orquesta Tanguedia. Het wordt heel interessant om die oude nummers opnieuw te brengen. Niet uit nostalgie, maar uit geprikkeldheid om aan de gang te blijven et het toch best wel goede materiaal dat je in die twintig jaar geschreven hebt.
(mo)
12 oktober 2010