Philippe Muyters: 'N-VA stelt solidariteit niet in vraag'
"Hotelketens beginnen huisvrouwen aan te werven wiens kinderen het huis uit zijn. Zij zijn het bij uitstek gewoon om verschillende huishoudelijke taken tegelijk af te handelen" (Philippe Muyters, Vlaams minister van Werk)
Dat zijn partij het arbeidsmarktbeleid naar de regio’s wil brengen, is niet bepaald een geheim. In afwachting daarvan wil Vlaams minister van Werk Philippe Muyters alvast niet stilzitten. "We moeten meer dan ooit inzetten op een echt competentiebeleid. Dat is de toekomst, en dat is nu al Vlaamse materie."
"Hotelketens beginnen huisvrouwen aan te werven wiens kinderen het huis uit zijn. Zij zijn het bij uitstek gewoon om verschillende huishoudelijke taken tegelijk af te handelen" (Philippe Muyters, Vlaams minister van Werk)
Over het loonakkoord, dat deze week in het middelpunt van de belangstelling staat, wil Muyters – naast minister van Werk ook verantwoordelijk voor Financiën, Begroting, Ruimtelijke Ordening en Sport – niet veel kwijt. "Ik ken het sociaal overleg te goed om niet te weten dat het veel te gevaarlijk is om daar op dit moment als minister een uitspraak over te doen. Mijn mening zal ongetwijfeld voor de ene partij olie op de golven zijn en voor een andere partij olie op het vuur. Ik wil de situatie op geen enkele manier bemoeilijken – het is zo al moeilijk genoeg, dat is duidelijk gebleken." Dat de toplui van werkgevers- en werknemersorganisaties tot een akkoord zijn kunnen komen, vindt Muyters alvast dé grote verdienste van het overleg. "Ik heb de indruk dat iedereen het akkoord met de nodige tegenzin verdedigt. Wellicht uit realiteitszin: het akkoord moet haalbaar blijven, ook in de huidige economische en politieke context."
Alle ogen zijn gericht op de politieke impasse op het federale niveau. Ondertussen blijft de Vlaamse Regering een beetje in de schaduw staan. Wat doet die ondertussen om de werkgelegenheid in Vlaanderen te stimuleren?
Eigenlijk heel veel. Ten eerste – al ligt dat voor een stuk buiten mijn bevoegdheid – proberen we in te zetten op een noodzakelijke transformatie van de industrie. De industrie van gisteren is niet die van morgen. Die hervorming zal andere en nieuwe competenties vereisen. Daarom ben ik er als minister van Werk bij betrokken, naast de minister-president, die ook minister van Economie is. Momenteel evolueren we van een groenboek Industrie – met alle adviezen die binnenkomen – naar een witboek.
Daarnaast – en dat vind ik persoonlijk van cruciaal belang – hebben we een akkoord bereikt met de Vlaamse sociale partners om de activering op te trekken van 52 naar 55 jaar, en tegen oktober zelfs naar 58 jaar. Toen ik begon als minister heb ik een studie laten maken waaruit bleek dat we op het vlak van werkzaamheidsgraad boven de 50 jaar zeer slecht scoren in vergelijking met andere Europese regio’s. Voor wat jongeren betreft zitten we goed. Elke jongere die werkloos is, is er natuurlijk een te veel. Maar op dat vlak zitten we Europees zelfs bij de absolute toppers. Van de 55-plussers in Vlaanderen is er nog slechts 36 procent aan het werk. Ga je naar 60 jaar, dan werkt nog maar 18 procent. Dat zijn enorm lage percentages. Vergeet niet dat we ook nog met de vergrijzing zitten: het aantal mensen dat met pensioen gaat, is veel groter dan het aantal jongeren dat instroomt. Er zal dus een groot tekort ontstaan op de arbeidsmarkt.
Tot in 2006 werd er een beleid gevoerd – en dat is absoluut zonder kritiek te willen geven op voorgangers, want je moet dat in het licht van de tijdsgeest bekijken – waarbij een werkloze eigenlijk alleen naar een nieuwe job begeleid werd wanneer hij jonger dan 50 jaar was. Was je eenmaal de 50 voorbij, dan werden er geen inspanningen meer gedaan om je opnieuw aan het werk te krijgen. Dat was toen ook sociaal zo aanvaard. In 2006 is er een eerste wijziging gekomen, en in 2008 hebben de sociale partners – waar ik toen bij zat – met de Vlaamse regering het akkoord Samen op de bres voor 50+ gesloten. In een eerste fase gingen we ons richten op 50-plussers tot 52 jaar, en nu komt er dus een verlenging tot 55 en later tot 58 jaar.
Daar komt bij dat we ook onze manier van werken zullen aanpassen. De VDAB heeft tijdens de eerste fase van deze nieuwe activeringspolitiek ervaring kunnen opdoen. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat 50-plussers veel minder zin hebben om nog samen met jongeren klassikaal een opleiding te volgen. Ze vinden dan zelf ook niet altijd nuttig. Daar moeten oplossingen voor gevonden worden, zoals meer kortetermijncursussen en meer zelfleermogelijkheden.
Zal dat akkoord op korte termijn veel zoden aan de dijk zetten?
Daar ben ik zeker van. Mensen onder de 55 jaar zullen vanaf 1 april verplicht begeleid worden naar een job. Vroeger was het zo dat een werkloze tijdens de eerste drie maanden na zijn ontslag zelf zijn plan moest trekken. Ook dat is veranderd. Vanaf nu mag een 50-plusser vragen om meteen vacatures toegestuurd te krijgen. Het begeleidingsproces moet interactiever worden en meer oog hebben voor de specifieke noden van 50-plussers. Om een voorbeeld te geven: er zijn veel 50-plussers die tot nu toe nog nooit in hun leven hebben gesolliciteerd, behalve dan toen ze 18 of 20 jaar waren. Zoiets moet je dus automatisch meenemen in een opleidingspakket.
Ook heroriëntering is van fundamenteel belang. Het is niet omdat mensen heel hun leven in de chemische industrie hebben gewerkt, dat ze enkel nog in aanmerking komen voor een job in de chemische industrie. Nochtans wordt daar momenteel nog vaak vanuit gegaan. Hoe moet het dan wel? Laat ons de competenties en de vaardigheden van die mensen in kaart brengen. Misschien zijn ze wel geschikt om in een heel andere sector aan de slag te gaan. Natuurlijk vraagt dat wel wat flexibiliteit. Het is niet evident om plots in de horeca te beginnen werken wanneer je altijd al in de chemische industrie zat. Maar misschien kán het wel, al zou je er waarschijnlijk nooit uit jezelf aan denken.
Onlangs hoorde ik iemand vertellen dat men zich in hotel- en restaurantketens begint te concentreren op huisvrouwen wiens kinderen het huis uit zijn. Zij zijn het gewoon om verschillende huishoudelijke taken tegelijk af te handelen. Het is erg origineel van die werkgevers om zo te denken. Die originele manier van aanpakken zou wijdverspreid moeten zijn. Dat kan dan nog aangevuld worden met eventuele opleidingen om de vaardigheden die je nodig hebt bij te schaven.
Uw partij pleit voor een zeer ver doorgedreven – om niet te zeggen volledige – splitsing van het arbeidsmarktbeleid. Wat zijn daarvan de aantoonbare voordelen?
Die voordelen zijn talrijk. Vandaag ben ik voornamelijk bevoegd voor het activeringsbeleid: het begeleiden van werklozen naar werk. Over arbeidsrecht en de verhouding tussen werkgever en werknemer heb ik niet veel te zeggen. Dat is federale materie. Als je al die bevoegdheden op hetzelfde regionale niveau zou brengen, dan kan je dingen aan elkaar gaan linken. Je kan bijvoorbeeld het ontslagrecht gaan koppelen aan een activeringspolitiek. Om een puur hypothetisch voorbeeld te geven: iemand die ontslagen wordt, krijgt een ontslagpremie van zes maanden. Je zou dan kunnen voorstellen dat wie binnen de twee maanden een nieuwe job vindt, geen belastingen moet betalen op de laatste vier maanden van zijn ontslagpremie. Op die manier wordt die persoon veel meer gestimuleerd om een nieuwe job aan te nemen, ook al krijgt hij daarvoor aanvankelijk misschien een iets lager loon. Doordat je die vier maanden loon belastingsvrij krijgt, kan je die stap op dat moment gemakkelijker zetten. Dat is ook goed voor de staat, want die persoon zal sneller weer aan de slag zijn.
Hoe zou zoiets moeten werken in een bedrijf met werknemers uit verschillende regio’s?
Wat gebeurt er in een bedrijf aan de grens tussen Nederland en België? Wat gebeurt er in West-Vlaanderen, waar heel veel Fransen komen werken? Een bedrijf dat met verschillende nationaliteiten werkt, weet hoe het daarmee moet omgaan. Zo’n bedrijf kent de reglementering. In die hele discussie wordt vaak verwezen naar bedrijven met vestigingen in Vlaanderen, Brussel én Wallonië. Het aantal bedrijven dat op die manier in de drie regio’s actief is, ligt in heel België rond de 300. Dat zijn er relatief weinig, al zijn ze wel belangrijk. Ze zijn zelfs zo belangrijk, dat ze ook een zetel hebben in bijvoorbeeld Tsjechië en Roemenië en Frankrijk of Nederland. Die bedrijven kunnen daar dus heus wel mee omgaan. Wat veel fundamenteler is, is dat je een arbeidsmarktbeleid kunt voeren dat inspeelt op de plaatselijke noden. Zeker voor de kmo’s is dat van groot belang, en kmo’s zijn heel belangrijk in een regio als Vlaanderen.
Dat brengt me vanzelf bij een tweede voordeel: je zit met een totaal verschillende arbeidsmarkt in Vlaanderen en Wallonië. Voor jongeren scoren we heel goed, voor ouderen helemaal niet. In Wallonië is het grote probleem juist de jeugdwerkloosheid. Toen ik anderhalf jaar geleden aan de slag ging als minister heb ik daarover meteen een aanvaring gehad met Joëlle Milquet (federaal minister van Werk, red.). Zij stelde voor om premies uit te delen aan bedrijven die jongeren gingen aanwerven die zes maanden werkloos waren. Absurd, want in Vlaanderen kunnen bedrijven bijna geen jongeren vinden. De kans dat een jongere hier zes maanden werkloos is, is enorm klein. Om die premie te kunnen krijgen, zou een werkgever zelfs kunnen beslissen om het aanwerven uit te stellen: "Weet ge wat? We nemen hem nu nog niet aan, want over zoveel maanden krijgen we er een extra premie voor."
Een ander voordeel is het feit dat je een geïntegreerd beleid kan voeren. Wanneer de VDAB vaststelt dat een werkloze niet ingaat op een uitnodiging voor een gesprek, niet ingaat op een geschikte opleiding en niet ingaat op een geschikte job, dan zet men dat alles op papier en stuurt men dat door naar de RVA. Daar gaan ze vervolgens opnieuw gesprekken aan met die werkloze. Het is toch al te gek om dubbel werk te doen? Het zou veel efficiënter zijn om het sanctioneringsbeleid naar Vlaanderen te halen.
Zal een regionalisering van het arbeidsmarktbeleid ook beterschap brengen voor de Waalse burgers?
Absoluut. Ook voor hen zal het beleid efficiënter worden en beter inspelen op de plaatselijke noden. Men moet daar geen schrik voor hebben. Ook N-VA stelt solidariteit als dusdanig niet in vraag. Dat kan gerust blijven bestaan. Wat ik wel vraag, is responsabilisering. Stel dat we een eigen sanctioneringsbeleid kunnen voeren, dan moeten de opbrengsten daarvan ook aan Vlaanderen ten goede komen. Je moet verantwoordelijk zijn voor wat je doet.
Doen we het zelf wel altijd beter? Karel Van Eetvelt (Unizo) kloeg dit weekend nog over de ‘veel te trage en eng denkende ambtenaren’. Het duurt vaak veel te lang voor ondernemers in Vlaanderen de nodige vergunningen krijgen. Geeft u hem gelijk?
Ik steun de essentie van wat hij zegt. Een Vlaming die wil investeren, moet vandaag de dag veel geduld hebben. Drie jaar wachten voor je de nodige vergunningen hebt, is niet uitzonderlijk. Ik ken mensen die al zeven of negen jaar wachten. Dat kan toch niet? Als je morgen een auto koopt, dan verwacht je toch niet dat je die pas over drie jaar krijgt? Dan is het model verouderd. Nu, je kan het de administratie moeilijk kwalijk nemen dat ze de regels volgt. De kern van het probleem is dat de regels te moeilijk zijn.
De Vlaamse Regering heeft daarom beslist om heel die procedure te wijzigen en in te korten. In plaats van elf stappen en vijf openbare onderzoeken zullen we het binnenkort doen met vijf stappen, drie beslissingsmomenten en twee goede inspraakmomenten. Wanneer er vandaag iemand naar de Raad van State zou stappen, is de kans erg groot dat er wel érgens een procedurefout gebeurd is. Zo complex is de situatie. We moeten daar dus dringend grote kuis in houden, zonder dat daarom plots zomaar alles moet kunnen.
(mo) – Foto: (kb)
4 februari 2011