Ontslag nemen
Vorige

1 van 100

Volgende
Volgend artikel:

Werkgevers krijgen de keuze: hybride werken of ‘quiet quitting’

Eenheidsstatuut veroorzaakt onduidelijkheid bij berekening opzegtermijnen

"De Raad van State zegt dat opzegclausules die van kracht waren op 31 december 2013 dat ook blijven." (Bart Vanschoebeke, advocaat-vennoot Claeys & Engels)
De nieuwe wet op het eenheidsstatuut vertoont lacunes. “De berekening van de opzegtermijnen is niet duidelijk”, zegt advocaat Bart Vanschoebeke.
"De Raad van State zegt dat opzegclausules die van kracht waren op 31 december 2013 dat ook blijven." (Bart Vanschoebeke, advocaat-vennoot Claeys & Engels)

Voor contracten die vanaf 1 januari 2014 worden afgesloten, voorziet de wet op het eenheidsstatuut nieuwe ontslagregels. Die zijn gelijk voor arbeiders en bedienden.

De nieuwe wet bevat daarnaast enkele overgangsbepalingen, onder andere voor de berekening van de opzegtermijn in het geval van een eenzijdige beëindiging van een arbeidsovereenkomst die van start ging voor 1 januari 2014.

“In dit laatste scenario moet een ‘dubbele foto’ gemaakt worden van de anciënniteit van de werknemer”, zegt Bart Vanschoebeke. “Een eerste foto van de anciënniteit op 31 december 2013, een tweede van de anciënniteit vanaf 1 januari 2014. Het maken van de eerste foto is minder eenduidig dan het lijkt”, waarschuwt Bart Vanschoebeke.

Voor arbeiders en lagere bedienden lijkt het relatief eenvoudig. Voor hen gelden de ontslagregels en anciënniteit zoals die van kracht waren op 31 december 2013.

“Dit betekent wel dat heel veel sectorale afspraken, die vooral voor arbeiders zijn gemaakt, nog jaren relevant zullen blijven. Lagere bedienden (jaarloon lager dan 32.254 euro) zullen in dit scenario van eenzijdige beëindiging nog steeds aanspraak maken op drie maanden opzeg per begonnen schijf van vijf jaar”, legt Bart Vanschoebeke uit. “En als ze een afspraak hebben die voorziet in gunstiger termijnen, dan blijft die van toepassing.”

Hogere bedienden

De dupe van de nieuwe regelgeving zijn de hogere bedienden (jaarloon hoger dan 32.254 euro). Voor hen voorziet de nieuwe wet op het eenheidsstatuut voor de periode voor 31 december 2013 maar één maand opzeg per begonnen jaar anciënniteit.

“In tegenstelling tot bij de arbeiders en lagere bedienden verwijst de wet hier niet naar de wettelijke, reglementaire of conventionele regelgeving zoals die was op 31 december 2013 om de anciënniteit en opzegtermijn te berekenen”, verklaart Bart Vanschoebeke.

Dat is een financiële aderlating, aangezien hogere bedienden tot nu toe aanspraak konden maken op de formule-Claeys of op contractuele afspraken. Die leverden hen veel royalere opzegtermijnen op dan de nieuwe wet op het eenheidsstatuut. “Die maakt hier echt komaf met verworven rechten”, concludeert de advocaat.

Onduidelijk

Die nieuwe regelgeving is niet in het voordeel van iedereen, ze is wel duidelijk. “Maar dat is buiten de Raad van State gerekend. Die zegt dat de opzegclausules die op 31 december 2013 van kracht waren, dat ook blijven”, stelt Bart Vanschoebeke. “De minister van Werk gaf aan dat dit de bedoeling was, maar de wettekst werd niet zo aangepast.”

Bedienden met zo’n clausule in hun contract zouden daardoor niet onder de regel van één maand opzeg per begonnen dienstjaar vallen. “Het is de bedoeling dat zij blijven genieten van gemaakte contractuele afspraken”, aldus Bart Vanschoebeke. “Voor de hoogste bedienden, met een jaarloon van meer dan 64.508 euro, kan dat minder gunstig uitvallen dan de formule-Claeys, nu de ondergrens voor deze werknemers drie maanden per begonnen schijf van vijf jaar bedraagt.”

Bart Vanschoebeke vraagt zich af waarom de wettekst niet aangepast werd. “De bedoelingen van de wetgever zijn misschien wel nobel, maar tegelijk in tegenspraak met de eigen wetteksten. Die zijn duidelijk: één maand opzeg per begonnen dienstjaar voor alle hogere bedienden, afspraak of niet.”

(wv) 

17 januari 2014
Anderen bekeken ook